Kenmerken van de basisschoolleeftijd

De jongere schoolleeftijd van het kind wordt beschouwd als de leeftijd van zes tot zeven jaar, wanneer het kind naar school gaat en tot tien of elf jaar oud blijft. De hoofdactiviteit op deze leeftijd is training. Deze periode in het leven van het kind heeft een speciale betekenis in de psychologie, omdat deze tijd een kwalitatief nieuwe fase is in de psychologische ontwikkeling van elke persoon.

In deze periode ontwikkelt het kind actief intelligentie. Het denken ontwikkelt zich, wat dientengevolge bijdraagt ​​tot een kwalitatieve reconstructie van het geheugen en de waarneming, waardoor ze gereguleerde, willekeurige processen worden. Op deze leeftijd denkt het kind in specifieke categorieën. Tegen het einde van het basisonderwijs moeten kinderen al kunnen redeneren, vergelijken en analyseren, conclusies kunnen trekken, onderscheid kunnen maken tussen algemeen en bijzonder, om eenvoudige patronen te bepalen.

In het proces van leren ontwikkelt het geheugen zich in twee richtingen: er is een intensivering van de rol van semantisch en verbaal-logisch memoriseren. Op het moment van het begin van het onderwijs, wordt het kind gedomineerd door een visueel gevormd geheugen, de kinderen onthouden als gevolg van mechanische herhaling, niet het realiseren van de semantische verbindingen. En het is tijdens deze periode dat het kind moet worden geleerd om onderscheid te maken tussen memorisatietaken: iets moet nauwkeurig en letterlijk worden onthouden en in algemene termen is iets voldoende. Zo begint het kind te leren om zijn geheugen bewust te beheren en zijn manifestaties te reguleren (reproductie, onthouden, onthouden).

Op dit moment is het belangrijk om het kind goed te motiveren, omdat dit grotendeels afhangt van de productiviteit van het onthouden. Willekeurige herinneringen voor meisjes zijn beter, maar omdat ze weten hoe ze zichzelf moeten dwingen. Jongens zijn meer succesvol in het beheersen van de methoden van onthouden.

Tijdens het lesgeven ervaart de student niet alleen informatie, hij kan deze al analyseren, dat wil zeggen, waarneming wordt al in de vorm van georganiseerde observatie. De taak van de leraar om de activiteiten van schoolkinderen te organiseren in de perceptie van verschillende objecten, moet hij leren om belangrijke tekenen en eigenschappen van verschijnselen en objecten te identificeren. Een van de meest effectieve methoden om de perceptie bij kinderen te ontwikkelen, is vergelijking. Met deze methode van ontwikkeling wordt de perceptie dieper en wordt het uiterlijk van fouten aanzienlijk verminderd.

De schooljongen van jongere leeftijd kan zijn aandacht niet reguleren met zijn wilskrachtige beslissing. In tegenstelling tot een oudere schooljongen die weet hoe hij zich moet concentreren op complexe, oninteressante werkzaamheden om in de toekomst het gewenste resultaat te bereiken, kan een student van de middelbare school zichzelf dwingen om alleen hard te werken als er een "nauwe" motivatie is, bijvoorbeeld in de vorm van lof of een positief merkteken. Aandacht wordt min of meer geconcentreerd en duurzaam, alleen op het moment dat het lesmateriaal met helderheid en duidelijkheid wordt benadrukt, waardoor het kind een emotionele houding krijgt. De interne positie van schoolkinderen verandert ook. Gedurende deze periode hebben kinderen een claim op een bepaalde positie in het systeem van persoonlijke en zakelijke relaties van de klas. De emotionele sfeer van schoolkinderen wordt in toenemende mate beïnvloed door hoe relaties zich ontwikkelen met klasgenoten, en niet alleen de communicatie met de leraar en academisch succes.

De aard van het kind op deze leeftijd wordt gekenmerkt door de volgende kenmerken: de neiging om onmiddellijk te handelen, zonder alle omstandigheden en zonder na te denken, impulsiviteit (dit is het gevolg van zwakke, willensitieve gedragsregulering); algemeen gebrek aan wil, aangezien een kind op deze leeftijd niet met doorzettingsvermogen alle moeilijkheden kan overwinnen om het beoogde doel te bereiken. Koppigheid en grilligheid zijn in de regel het resultaat van opvoeding. Dit gedrag is een soort protest tegen de eisen van het schoolsysteem, tegen de noodzaak om te doen wat "noodzakelijk" is, niet wat "wil". Dientengevolge moet het kind tijdens de onderwijsperiode op jongere leeftijd de volgende kwaliteiten hebben: denken in concepten, reflectie, willekeur; het kind moet het schoolcurriculum met succes beheersen; de relatie met vrienden en leraren zou op een nieuw, "volwassen" niveau moeten zijn.